Sinds 1 januari 2007 is Duitsland voorzitter van de Europese Unie. Het consititutioneel verdrag, ook wel de Europese grondwet genoemd, staat daarbij hoog op de agenda. Na het Franse en het Nederlandse “nee”, heeft geen enkele Nederlandse politieke partij haar vingers willen branden aan het thema Europa. Op 22 november 2006 koos de Nederlandse burger voor partijen die Europa vooral als een bedreiging zien. De angst heeft gewonnen. Voor de SP van Jan Marijnissen is Europa een superstaat waarin de ‘profiteurs van de markt’ de socialistische heilstaat in de weg staan. De Partij van de Vrijheid van Geert Wilders vindt dat Europa de sluizen wijd wil openen om de ‘tsunami van islamisering’ binnen te laten. Conservatief provincialisme voert de boventoon of, zoals Ilja Pfeijffer het samenvatte in de NRC van 27 december 2006: Nederland is een kleinburgerlijk, provinciaals, xenofoob land geworden waarin de boeren de macht hebben gegrepen. Hoe nu verder?
Als het Nederlandse referendum één ding duidelijk heeft gemaakt is het wel dat de burger meer betrokken wil worden bij Europa. Het valt te hopen dat de partijen die nu deelnemen aan de kabinetsformatie hier ook echt werk van gaan maken. Nederland heeft zich, na het referendum, anders dan Frankrijk, volledig buiten spel gezet. Tijdens de Franse presidentiële verkiezing speelt Europa in elk geval wél een rol. De rechtse presidentskandidaat Nicolas Sarkozy is voor een mini-verdrag dat niet aan de burgers hoeft te worden voorgelegd. De socialistische Ségolène Royale lijkt hier niets voor te voelen en zoekt toenadering tot Duitsland, Italië en Spanje. Het wordt tijd dat de Nederlandse politici aangeven wat ze met Europa willen en hoe ze de burgers hierin willen betrekken. De reflectieperiode heeft lang genoeg geduurd. Tijd om te handelen. Gebeurt dat niet, dan raakt Nederland meer en meer geïsoleerd.